In het depot van het Nationaal Rijtuigmuseum bevinden zich zo’n 60 sleden.

De simpelste zijn de baksleden, in het noorden looikes genoemd, gewoonlijk getrokken door één paard, een enkele keer door een hond. Looikes werden gebruikt om melkbussen op te halen, kinderen naar school te brengen en om boodschappen te doen.
Er staan ook meerdere arrentikkers, mooi beschilderde kleine sleetjes, soms uit Friesland, die werden voortgetrokken door één paard en geschikt voor één of twee personen. Op de foto onderaan een arrentikker uit het Gooi.

En dan natuurlijk de arrensleden.
Maar waar komt die naam vandaan? Die komt van het woord narrenslee. In vroeger tijd hadden narren belletjes aan hun puntmuts, polsen en enkels. De belletjes aan de riemen van de paarden voor de slede deden daar aan denken. Die belletjes gaven aan dat er een slee aankwam, want op het ijs en in de sneeuw hoor je paarden en een slee niet aankomen. Later is in de volksmond de N weggevallen, misschien is die wel door het ijs gezakt.
Vrouwen en kinderen zaten gewoonlijk in de slee terwijl de man, die ook het paard mende, achterop zat of stond. Mocht het nodig zijn dan kon hij op de remsporen drukken, want de meeste sleden hadden een rem. Eén van de oudste sleden in het depot is een Dianaslede uit 1760 (foto boven). Koning Willem 1 schonk deze, volgens overlevering, aan zijn maîtresse. De bekleding is versleten en het goud glinstert niet meer; dat duidt erop dat deze Dianaslede veel gebruikt is.

© 2020 –  Joyce Haarman & Paulien Andriessen