Iedere gemeente had vroeger zijn eigen lijkwagen. In de arme streken waren dat simpele rijtuigen, maar in de rijke gemeenten waren er ook wel versieringen op het rijtuig aangebracht. Sommige wagens hadden haken aan de zijkant, waaraan men de rouwkransen kon ophangen. Op lijkwagens in katholieke gemeenten stond bovenop een kruis.

De dubbeldekker in het Rijtuigmuseum stond gewoonlijk geparkeerd bij een ziekenhuis. Als er vier personen uit dezelfde streek waren overleden, konden die tezamen naar huis gebracht worden. De haken aan de zijkant ontbreken aan deze wagen, omdat van het ziekenhuis naar huis geen kransen mee vervoerd werden.

Hoe werd een lijkkist in de wagen gezet? Bij de achterladers werkt dat net als bij de huidige lijkauto’s: de kist wordt aan de achterkant in de wagen geschoven. Maar er zijn ook wagens met een zijlader. In het midden van zo’n lijkwagen zit een draaiplateau. De kist wordt er in geschoven en dan langzaam gedraaid. Rondom de kist worden paaltjes geplaatst zodat de kist stevig vast staat.

Als bezoekers van het museum de kinderlijkkoets zien staan, schrikken ze vaak even. Het is confronterend. Helaas gingen er vroeger veel meer kinderen dood dan tegenwoordig. Het lijkkistje staat onder de bok, waardoor het lijkt of de koetsier boven op het kistje zit. Zo kon de familie – samen met het ondergeschoven kindje – in de lijkwagen meerijden (foto boven).

Foto onder: Lijkwagen uit Odoorn (1972) 

© 2020 –  Joyce Haarman & Paulien Andriessen